Hoe te leren voor een SO / proefwerk

03/01/2014 12:09

Begin niet 1 dag van te voren, maar leer een week lang iedere dag een beetje!

  • Leer de woordjes (SO/PW)

o   Maak flashcards. Hierbij schrijf je aan de ene kant het Engelse woord en aan de andere kant de Nederlandse vertaling. Hiermee kun je jezelf overhoren. Tijdens het overhoren maak je 2 stapeltjes: 1 stapeltje met de woordjes die je al kent en 1 stapeltje met woordjes die je extra moet leren. Het stapeltje met woordjes die je extra moet leren ga je net zo vaak herhalen tot alle woorden van dat stapeltje bij het stapeltje 'woordjes die je al kent' liggen;

o   Leer de woordjes via www.englishhjz.wrts.nl;

o   Leer de woordjes vanuit het boek;

o   Leer niet alleen losse woordjes maar kijk ook eens naar de voorbeeldzinnen in het boek;

o   Ken de woordjes Nederlands-Engels en Engels-Nederlands.

 

  • Leer de Stones (SO/PW)

o   Lees de Stones door. Zorg ervoor dat je de Nederlandse vertaling ook weet (door te kijken naar de oefeningen in je ‘workbook’ of in je Stonesvertalingen boekje);

o   Vaak staan er meerdere voorbeelden die hetzelfde betekenen. Zorg ervoor dat je tenminste 1 kent;

o   Denk om punten, komma’s en vraagtekens en denk ook vooral om hoofdletters bij ik (I), maanden (January) en dagen van de week (Monday). Dit zijn dingen die erg verschillen met het Nederlands;

o   Tot slot: KIJK GOED naar de woordvolgorde, die is vaak erg anders dan de Nederlandse woordvolgorde.

 

  •  Leer de grammatica (PW)

o   Als je aantekeningen hebt gemaakt, leer deze goed. Kijk ook nog eens goed naar de oefeningen in het boek!

o   Leer de regel (bijv. past simple is stam + ed), maar leer ook de uitzonderingen!

o   Leer het gebruik van signaalwoorden. Dit zijn woorden die aangeven welke grammatica vorm je moet gebruiken. Deze staan vaak op een rijtje bij de grammatica uitleg in je textbook;

o   Bij het leren van voorzetsels, leer niet alleen de voorzetsels maar ook de woorden die erbij horen (bijv. in France en niet in front of France, at home en niet in home);

o   KEN DE WOORDVOLGORDE. Niet alleen wie-wat-waar-wanneer, maar herken de verschillende onderdelen ook.

-  Tijd/ wanneer: in 1999, today (helemaal vooraan of achteraan in de zin);

-  Wie: de persoon die de actie uitvoert: I, you, Tom, mevrouw Noordman, we, they.

-  Wat: een werkwoord vertelt wat iemand doet: play (spelen), cry (huilen).

 

Grammaticale regels moet je kennen, maar dit lukt niet zonder te oefenen!

 

Ga voor extra online grammatica oefeningen naar:

www.english-hjz.com --> lesson materials --> klik op jouw niveau (bijv. 1t/hv).

 

GOOD LUCK!

Contact

English Classroom HJZ noordmantineke@gmail.com